Meer dan zestig onderzoeksinstituten, waaronder het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen (KBIN), reageren fel op een recent artikel in Science. Daarin wordt beweerd dat het verzamelen van fauna en flora de uitsterving van de zeldzame soorten versnelt. ‘Collecties zijn van onschatbare waarde voor de wetenschap en kunnen juist soorten van de ondergang redden’, zegt bioloog Erik Verheyen (KBIN).
Het KBIN heeft zo’n 37 miljoen specimens in zijn bewaarzalen, waarvan het grootste deel diersoorten. Het zijn historische collecties (sommige meer dan anderhalve eeuw oud), nieuwe verzamelingen, en elk jaar keren onderzoekers van expedities terug met nieuwe specimens. Het actief verzamelen van dieren om een soort voor het eerst te kunnen beschrijven of om zijn herontdekking te staven, kwam in april onder vuur door het artikel ‘Avoiding (Re)extinction’ in het gerenommeerde vakblad Science. Amerikaans onderzoeker Ben Minteer (Arizona State University) en drie collega’s beweren dat het overijverige verzamelwerk van wetenschappers mee verantwoordelijk is voor de uitsterving van sommige bedreigde soorten.
‘De tijden van ongericht verzamelen zijn al lang voorbij. En het verzamelen van biologisch materiaal is strikt gereglementeerd’, zegt Verheyen, gespecialiseerd in de taxonomie en ontstaansgeschiedenis van Afrikaanse vertebraten. In veel landen mag je het verzamelde materiaal niet uitvoeren, en vaak blijven de verzamelde specimens eigendom van het land waar ze verzameld werden. ‘Experts verzamelen niet nodeloos’, zegt ook herpetoloog Zoltan Nagy. ‘Onder taxomonen zijn er altijd wel een paar ‘grote verzamelaars’, maar ze zijn zeker niet typisch voor ons vakgebied.’
Foute voorbeelden
‘De auteurs van het artikel onderschatten het grote wetenschappelijke belang van collecties en overschatten de negatieve impact die collecties hebben op populaties in het wild’, zegt Verheyen. ‘De luttele voorbeelden die ze in het artikel geven zijn ronduit fout.’ Zo zijn de meeste skeletten van de reuzenalk (Pinguinus impennis) die vandaag in collecties zitten, verzameld na het uitsterven van de soort, terwijl er miljoenen alken in de voorbije duizenden jaren werden gedood voor voedsel en voor de veren. Van de Mexicaanse cactusuil (Micrathene whitneyi graysoni), die in het artikel als voorbeeld wordt genoemd, zijn slechts negen exemplaren voorhanden in natuurhistorische collecties. Uit veldboeken weten we ook dat de soort in de periode van de verzamelingen – tussen 1896 en 1932 – vaak voorkwam. ‘Habitatverlies is zoals altijd het probleem, niet het individueel doden van dieren’, aldus Nagy.
Onbekend is onbeschermd
Verheyen: ‘Het artikel brengt een internationale groep wetenschappers en instellingen onterecht in diskrediet. Terwijl het omgekeerde waar is: collecties, zowel de historische als de nieuwe, zijn belangrijk om de kenmerken en de verspreiding van soorten te blijven monitoren. Wat we niet kennen, kunnen we niet beschermen.’ Zo identificeerde de onderzoeksgroep van Verheyen enkele jaren geleden een nieuwe West-Afrikaanse antilopensoort (Philantomba walteri) die op de plaatselijke markt massaal als bush meat werd verkocht. ‘Men dacht dat de antilope tot een wijdverspreide soort behoorde, maar uit ons onderzoek bleek het een nieuwe soort, met beperkte verspreiding. Dergelijke bevindingen op basis van natuurwetenschappelijke collecties kunnen beleid bijsturen en soorten van de ondergang redden.’
Foto’s en mp3’s volstaan niet
Het verzamelen van specimens dient voor meer dan alleen taxonomie. ‘Verzamelde dieren geven ons ook informatie over veranderingen in het milieu – vervuilende stoffen, temperatuursveranderingen, isotopen, ... –, over de impact van parasieten, gewijzigde diëten (maaginhouden) of demografische veranderingen in populaties’, vult Thierry Backeljau (KBIN, gespecialiseerd in weekdieren) aan. Daarom schieten de ‘niet-invasieve’ alternatieven voor het aanleggen van collecties, die Minteer voorstelt, zoals hogeresolutiebeelden, geluidsopnames en weefselstalen, tekort voor veel wetenschappelijke disciplines. ‘En soorten beschrijven alleen op basis van levende exemplaren laat niet toe het materiaal later nog verder te onderzoeken en te vergelijken’, zegt Nagy. ‘In de praktijk moet een soort vaak opnieuw onder de loep worden genomen en geherdefinieerd.’
Onvoorspelbare mogelijkheden
Vandaag onderzoeken wetenschappers oude specimens uit verzamelingen met nieuwe technieken, die de taxonomen destijds nooit hadden kunnen voorzien. Denk maar aan CT-scans, isotopenanalyse of DNA-sequencing. Deze nieuwe gegevens op basis van oude specimens leiden tot nieuwe inzichten die essentieel zijn voor het begrijpen van onder meer klimaatverandering. ‘De mogelijkheden die dergelijke nieuwe technieken bieden, maken de collecties nog waardevoller’, zegt Verheyen. ‘Zelfs voor de volksgezondheid kunnen de verzamelingen van belang zijn, want met DNA-onderzoek kunnen we nu in oude specimens sporen van ziekteverwekkers vinden en zo de evolutie van de ziektekiemen nagaan.’
Geen dubbel werk
Collecties staan ten dienste van onderzoekers waar ook ter wereld. Databanken zoals GBIF, iDigBio of DarWIN zorgen ervoor dat geen dubbel werk wordt geleverd. Verheyen: ‘Als Rwandese slangensoorten in Nederlandse collecties zitten, plannen we geen nieuwe expedities om exemplaren te vangen zonder eerst die bestaande verzamelingen te bestuderen. Via de databanken weten we waar we de specimens kunnen vinden.’