In het Waalse dorpje Strud bij Namen hebben paleontologen 360 miljoen jaar oude primitieve vissen ontdekt. Ze troffen er vooral jonge 'placodermen' aan, wat doet vermoeden dat het een paaiplaats was.
Placodermen zijn de oudste bekende gewevelden met een onderkaak. Ze ontstonden in het siluur (430 miljoen jaar geleden) en leefden tot het late devoon (360 miljoen jaar geleden). Hun kop en borst waren bedekt met benige platen, de rest was geschubd of naakt. Placodermen waren de eerste vissen die ‘tanden’ ontwikkelden.
Paleontoloog Sebastien Olive (KBIN) en buitenlandse collega’s konden de fossiele resten, opgegraven tussen 2004 en 2015, toeschrijven aan de placodermsoorten Grossilepis rikiki, Turrisaspis strudensis en Phyllolepis undulata. ‘Op basis van de afmetingen en morfologische kernmerken kunnen we zeggen dat het stuk voor stuk jonge dieren waren,’ zegt Olive, ‘dus wellicht was het een plaats waar de eitjes werden gelegd of de jongen levend werden gebaard. De volwassen dieren leefden dan waarschijnlijk wat verderop.’
Strud lag 360 miljoen jaar geleden in een riviervlakte. Het rustige ondiepe water was voor visseneitjes en -larven een ideale plek om zich te ontwikkelen. De dichte, harde en vaak stekelige begroeiing, waarvan ook sporen werden gevonden in Strud, kon bescherming bieden tegen roofdieren. De placodermen uit Strud behoren tot verschillende soorten, dus de paaiplaats werd gedeeld. Strud is daarvan het vroegste bewijs in de geschiedenis van gewervelden.
De vondst staat beschreven in het vaktijdschrift PLOS ONE. In de groeve van Strud is ook een insect van dezelfde ouderdom gevonden, Strudiella devonica, een van de oudste insecten tot nu toe, en een van de eerste viervoeters.