Middeleeuws afval toont hoe Gentenaars waardevolle bossen kapten

KOOP JE TICKETS ONLINE

TICKETS !

Houtsnippers uit de afvallaag in het Gentse Emile Braunplein (Foto: Koen Deforce, KBIN)
24/10/2016
Middeleeuws afval toont hoe Gentenaars waardevolle bossen kapten
post by
Reinout Verbeke

Archeologisch onderzoek van middeleeuws afval uit Gent heeft aangetoond dat de streek heel snel werd ontbost. Een onderzoeker van ons Instituut leidde uit de resten van hout en houtskool in het afval af dat Gentenaars in 200 jaar tijd zowat alle bruikbare bomen hadden gekapt als constructiemateriaal en als brandstof.

De verstedelijking van Gent tijdens de middeleeuwen leidde tot enorme ontbossing van de omgeving. Dat illustreert een studie van archeobotanist Koen Deforce (Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen), die een middeleeuwse afvallaag op het Gentse Emile Braunplein onderzocht. In dat afval zitten nog stukjes hout en houtskool, waaruit hij de boomsoorten kon afleiden. Rond 950 gebruikten de Gentenaars nog de beste houtsoorten, zoals eik, maar tegen 1050 moesten ze al overschakelen op de minder kwalitatieve soorten, en na 1100 voerden ze hout in uit het buitenland.

Gent groeide tussen de 10de en de 12de eeuw van een kleine handelsnederzetting tot een metropool met 65.000 inwoners. Tegen het eind van de 12de eeuw was de stad, na Parijs, de grootste ten noorden van de Alpen. Hout was onmisbaar tijdens die groei: middeleeuwse Gentenaars gebruikten het om zich te warmen, om te koken en om mee te bouwen.

Eik als eerste voor de bijl

In de 110 cm dikke afvalhoop ging Deforce na wat de meest voorkomende houtsoorten waren in de verschillende lagen, van elk 10 cm. Uit elk niveau kon hij minstens 100 houtfragmenten en 200 houtskoolfragmenten identificeren.

Tijdens de 10de eeuw gebruiken de Gentenaars alleen het allerbeste voor de constructie van gebouwen: eik, de lokale houtsoort met de grootste duurzaamheid. Ook voor brandhout deden de Gentenaars in die tijd een beroep op de meest kwalitatieve soorten: eik, beuk, haagbeuk en berk.

Toen de beste houtsoorten gekapt waren, schakelden de stadsbewoners noodgedwongen over op de matige soorten. In de 11de eeuw gebruikten ze voornamelijk essenhout, tot alleen de ‘slechtste’ houtsoorten overbleven, zoals els, dat vanaf de 2de helft van de 12de eeuw het vaakst werd gebruikt als constructiemateriaal en als brandhout. Uiteindelijk werd hout zo schaars dat er alternatieven moesten worden gevonden. Op het eind van de 12de eeuw begonnen Gentenaars constructiehout te importeren. Voor brandstof schakelden ze steeds meer over op turf, dat van dan af in de kustvlakte en het mondingsgebied van de Schelde werd gewonnen.

'Gentenaars waren niet de enigen die er tussen 950 en 1200 de bijl in hebben gezet', zegt Deforce. 'Een groot deel van Vlaanderen - Antwerpen, Gent, Brugge, Kortrijk en Ieper - moet in die periode zijn ontbost. De steden kenden toen stuk voor stuk een enorme groei.'

De studie staat in het vaktijdschrift Quaternary International.

Abonneren op Royal belgian Institute for natural Sciences News
Go to top