Eerste vlucht: wanneer jonge vogels de wolken trotseren

De eerste vlucht van een jong vogeltje is een echte krachttoer! Wanneer het het nest verlaat, tart het de zwaartekracht, gaat het de leegte tegemoet en neemt het een enorm risico. Maar wat drijft deze jonge vogels ertoe om zich in de lucht te storten? Doen alle soorten dat op dezelfde manier? En spelen de ligging van het nest, de anatomie of het trekgedrag een rol in deze cruciale stap? Didier Vangeluwe, ornitholoog aan het Instituut voor Natuurwetenschappen, onthult de geheimen van deze eerste vlucht.

Geboren piloten

Het leerproces van vogels is nauwelijks te vergelijken met dat van een kind dat leert lopen. Wanneer een kind zijn eerste stapjes zet, doet het aarzelende pogingen, struikelt het soms en leert het stapje voor stapje zijn bewegingen te beheersen. Het mag fouten maken.

Voor de meeste vogels ligt dat anders: zij moeten meteen leren hun vleugels, staart en veren met ongelooflijke precisie te bewegen. Naast deze delicate oefening moeten ze ook  fysieke parameters zoals windkracht, temperatuur en luchtdruk onder de knie krijgen.
 “Het begrijpen en beheersen van de vlucht in al zijn complexiteit is een buitengewoon geavanceerde oefening,” legt Vangeluwe uit.

Toch worden jonge vogels al bij hun eerste sprong ware luchtacrobaten. Dit leerproces vindt op grote hoogte plaats, met het risico op een fatale val en een grote kwetsbaarheid voor roofdieren. Jonge vogels trotseren dus talloze gevaren om hun vleugels uit te slaan!

De grote sprong: instinct versus hoogtevrees

Wat drijft jonge vogels ertoe zich in de diepte te storten en al die risico’s te trotseren,  zonder enige voorafgaande training?

Bij de meeste soorten is het puur instinct dat de doorslag geeft. Er is geen enkele externe prikkel die de jongen ertoe aanzet om te gaan vliegen.
“Sterker nog,” vertelt Vangeluwe, “tijdens de eerste levensweken is het belangrijkste instinct van een jong vogeltje juist om de leegte te vermijden. Die staat immers gelijk aan levensgevaar! En dan, van de ene dag op de andere, wordt diezelfde afgrond hun natuurlijke leefomgeving. Dat is ronduit opmerkelijk!”

“Maar deze stap blijft riskant,” vervolgt hij. “Voor vogels die hoog nestelen, zoals slechtvalken, arenden of ooievaars, is een val meestal fataal. Omdat ze niet genoeg kracht hebben om vanaf de grond op te stijgen, kunnen ze na een val niet meer wegvliegen, tenzij met menselijke hulp. Ze moeten zich dus vanaf een hoog punt, zoals een rotswand of een kerktoren, lanceren”

Bij merels en mussen, die in bomen of struiken nestelen, verloopt het anders: zij gebruiken takken om te springen en vaart te maken, en kunnen een val beter opvangen. Ganzen en eenden daarentegen, worden op de grond grootgebracht; zij leren al vroeg lopen en zwemmen naast hun ouders, vooraleer hun vleugels uit te slaan. Zij beschikken wél over de kracht om zich vanaf de grond op te tillen en te vliegen.

Ouders als coaches?

Hoewel instinct de belangrijkste drijfveer is, begeleiden de ouders bij sommige soorten hun jongen tijdens deze cruciale fase. Op hun eigen manier moedigen ze hen aan om de sprong te wagen.

Bij valken bijvoorbeeld verminderen de ouders geleidelijk aan het voeden van hun jongen – een manier om hen aan te sporen zelf te leren jagen. Toch blijven ze, indien nodig, nog lange tijd na de eerste vlucht bijspringen.
 “Dat kunnen we zien dankzij gps-zenders op Brusselse valken,” legt Vangeluwe uit. “Jonge valken leggen trajecten af van tientallen kilometers, maar keren in de eerste levensmaanden nog regelmatig terug naar het nest.”

Ganzen, die met het hele gezin migreren, gebruiken roepgeluiden en kreten om hun jongen aan te moedigen en tonen hen hoe ze moeten vliegen. Ze leren hen ook de migratieroute kennen die ze de rest van hun leven zullen volgen.

Ingebouwde GPS

“Niet alleen het technische leerproces van het vliegen is spectaculair bij vogels,” vertelt Didier Vangeluwe. “Ook hun kennis van de trekroutes blijft ornithologen fascineren.” Alle trekvogels kennen perfect de weg naar de andere kant van de wereld, maar ze verwerven die kennis niet allemaal op dezelfde manier.

Ganzen, kraanvogels en zwanen trekken als familie. De ouders geven de migratieroute rechtstreeks door aan hun jongen.

Jonge ooievaars daarentegen reizen meestal in groepen waarin zich ook ervaren exemplaren bevinden. Het is dus de groep als geheel die de weg toont aan de onervaren vogels.

Zwaluwen, gierzwaluwen, grasmussen en andere zangvogels migreren individueel: zij vertrouwen volledig op een aangeboren oriëntatievermogen. Elke vogel kent de route al vanaf het moment dat hij uit het ei komt! Soms lijken ze toch in groep te trekken, zoals zwaluwen, maar dat komt omdat ze allemaal tegelijk profiteren van gunstige weersomstandigheden om naar het zuiden te vertrekken.

Vogeltrek gevolgd met ringmarkering en GPS-tracking

Deze aangeboren vaardigheden van vogels zijn concreet waargenomen dankzij het GPS-volgsysteem van ooievaars vanuit Han-sur-Lesse.

“In de Famenne en Wallonië voeren we een project uit om witte ooievaars te herintroduceren die in volières zijn grootgebracht,” legt Vangeluwe uit. “De jonge ooievaars die we vrijlieten, hadden zelf nog nooit gemigreerd en kwamen van ouders die dat evenmin hadden gedaan.”

Toch wijst het GPS-traject van de twee jonge ooievaars die zijn uitgerust met een zender  op een reis naar het zuiden, naar de Sahara, via de Pyreneeën en Gibraltar – precies hetzelfde traject als de ooievaars uit het Zwin, die in het wild zijn geboren en zijn grootgebracht door ouders die de route kennen! De ooievaars van Han-sur-Lesse hebben dus instinctief de juiste richting gekozen zonder enige informatie van hun ouders!

Volgens Didier Vangeluwe zijn het ringen en de GPS-opvolging van vogeltrek onmisbare hulpmiddelen. Als ornitholoog observeert hij al tientallen jaren vogels en werkt hij mee aan de bescherming van verschillende soorten in Europa, maar ook in Rusland, China en de Verenigde Staten.


Bij het Instituut voor Natuurwetenschappen streven we ernaar bij te dragen aan het onderzoek naar biodiversiteit, zodat we over informatie en advies kunnen beschikken om een goede staat van instandhouding van soorten en populaties te waarborgen. En natuurlijk besteden we bijzondere aandacht aan bedreigde soorten. Het ringen en volgen van vogels met GPS maakt het mogelijk hun migratiegedrag en populatiedynamiek beter te begrijpen. Dat inzicht is essentieel om echte bedreigingen te identificeren en passende oplossingen te ontwikkelen.

De studies en observaties onthullen telkens weer buitengewone gedragingen – zoals het wonder van de eerste vlucht, dat magische moment waarop een jonge vogel voor de eerste keer de lucht doorklieft.