Verleden, heden en toekomst: de wonderen van de evolutie
Bijna 3,8 miljard jaar geleden ontstond het leven op aarde. De eerste levende organismen waren eenvoudige bacteriën die zich in het water ontwikkelden. Mettertijd hebben deze organismen zich vermenigvuldigd en zijn ze gediversifieerd. Sommige verlieten het water en zochten het land op. Andere gingen uiteindelijk vliegen. Zo zijn er nu miljoenen soorten, miljarden individuen, op onze aarde. Maar tijdens hun evolutie ondergingen deze soorten talrijke wijzigingen. Sommige hiervan verliepen langzaam: er waren generaties voor nodig. Abruptere veranderingen waren het gevolg van massale uitstervingen, waarvan één het einde van de dinosauriërs (met uitzondering van de vogels) veroorzaakte. Hier zoemen we in op enkele sleutelmomenten van de evolutie…
Rare wezens in het cambrium
De organismen van vóór die periode lieten weinig sporen na. Doordat hun lichaam meestal week was, fossiliseerden ze zelden. Maar in het cambrium, ongeveer 540 tot 490 miljoen jaar geleden, ontstonden dieren waarvan enkele lichaamsdelen gemineraliseerd waren. Deze harde delen (exoskelet, pantser, stekels, platen, scharen …) vormden een bescherming voor de prooien en een bewapening voor de rovers. Bovendien verschaften ze steun aan het dier en vormden ze aanhechtingspunten voor zijn spieren.
De fossielen in de ‘Burgess Shale’ (Canada) zijn ongeveer 505 miljoen jaar oud. Ze leveren het bewijs dat er tijdens het cambrium in heel korte tijd heel veel soorten ontstonden (vandaar de uitdrukking ‘cambrische explosie’). Ze zijn zo goed bewaard, dat zelfs sommige weke delen zichtbaar zijn, wat heel uitzonderlijk is.
Hier: Marella splendens (nauwelijks 20 mm lang)
Vijf ogen, 24 poten, rijen stekels, schubbige platen … De wezentjes uit de Burgess Shale spreken tot de verbeelding. Onze maquettiste werkte vijf maanden aan de minutieuze reconstructie van vijf van deze fantastische diertjes …
Hier: Aysheaia pedunculata (1-6cm lang)
Van Marrella splendens zijn meer dan 15 000 exemplaren ontdekt, wat ze tot de meest voorkomende soort in de Burgess Shale maakt. Deze primitieve geleedpotige leefde in zee. Ze is nauwelijks 200 mm lang en heeft een kopschild met vier paar achterwaarts gerichte stekels.
ongeveer 505 miljoen jaar oud
Hallucigenia sparsa is waarschijnlijk een van de bizarste en een van de moeilijkst classificeerbare dieren van Burgess. Op zijn lang en week lichaam staan zeven paar stekels. Het draagt ook verscheidene tentakels (de grootste staan op de vermoedelijke voorkant en de kleine achteraan). Het kan 3 cm lang worden.
De trilobieten vormen de grootste groep fossiele mariene geleedpotigen: er zijn meer dan 18 000 soorten beschreven. Deze soorten hadden uitgestrekte leefgebieden en kwamen elk gedurende een korte tijd voor. Daarom zijn het goede gidsfossielen: wanneer trilobieten van éénzelfde soort voorkomen in twee lagen die geografisch ver van elkaar verwijderd zijn, tonen ze aan dat beide lagen even oud zijn.
Deze trilobiet, waarschijnlijk Gerospina schachti, is vrij klein (38 mm lang), maar sommige soorten zijn wel 70 cm lang.
Het rijke waterleven in het devoon
In dit tijdperk (416 tot 359 miljoen jaar geleden) bedekte een grote oceaan het merendeel van de aarde. In de, vrij warme, ondiepe zeeën aan de rand van de landmassa’s leven trilobieten, schaaldieren, slakken, kwallen … De kaakloze pantservissen uit het begin van het devoon maken geleidelijk plaats voor vissen met kaken, die geen zacht voedsel of plankton meer eten, maar actief op jacht gaan.
Dunkleosteus is één van de grootste die ooit geleefd heeft.
Ware grootte van de schedel: ca. 1m10 lang, 60 cm hoog en 60 cm breed
De Placodermi zijn de eerste kaakvissen. Het waren geduchte roofvissen, want hun kaken zijn krachtig, met scherpe beenplanten in plaats van tanden. Zoals we op deze Bothriolepis canadensis zien, is hun lichaam met beenplaten bedekt. Op het eind van het devoon stierven de Placodermi uit, zonder nakomelingen na te laten.
Ware grootte: 16,5 cm hoogte
Acanthostega gunnari is een primitieve viervoeter uit het einde van het devoon. Zijn ledematen lijken al meer op poten dan op vinnen. Hij kon er echter niet mee op het land lopen, omdat zijn gewrichten nog niet konden plooien.
Ware grootte: 11,5 cm lang
In de wouden van het carboon
Reeds vóór het devoon groeiden er hele kleine plantjes op de kusten. Met de opkomst van sporen en later zaden konden die het binnenland koloniseren. Toen ze op het eind van het devoon naalden, bladeren, hout en wortels vormden, werden ze ook steeds groter. In het carboon (359 tot 299 miljoen jaar geleden) was het klimaat warm en vochtig – althans in het begin – en waren er geen uitgesproken seizoenen, waardoor de biodiversiteit flink kon toenemen. In de weelderige moerassen en bossen leefden talrijke insecten, spinnen, schorpioenen, zeeschorpioenen, duizendpoten, slakken … en ook de eerste op het land levende viervoeters.
In het carboon vergingen de planten – in tegenstelling tot nu – niet door de werking van bacteriën, schimmels of houtetende insecten. Dode reuzenwolfsklauwen, paardenstaarten, boomvarens, zaadvarens, naaldbomen... stapelden zich op en veranderden stilaan in steenkool. Steenkool in het Latijn is carbo en zo kreeg het carboon zijn naam. Dit is de afdruk van een stam van de wolfsklauw Sigillaria ovata.
Ware grootte: 60 cm lang
De Temnospondyli behoorden tot de eerste viervoeters die het water konden verlaten. Maar waarschijnlijk waren deze reusachtige amfibieën er nog erg afhankelijk van, al was het maar om er hun eieren te leggen. De meeste hadden een vrij grote, brede en platte schedel. Maar die van Archegosaurus decheni is nauwelijks 28 cm lang. Zijn lange dunne snuit laat vermoeden dat hij vooral kleine vissen at.
De oceanen van het carboon krioelden van de zeesterren, slakken, zee-egels, inktvissen met een opgerolde uitwendige schelp (goniatieten en nautiloïden), haaien … De Placodermi en de meeste kwastvinnigen – of Sarcopterygii, waaruit de viervoeters (amfibieën, reptielen, zoogdieren, dinosauriërs, vogels …) ontstonden – waren uitgestorven. In hun plaats kwamen straalvinnigen – of Actinopterygii –, zoals deze ongeveer dertig centimeter grote Benedenius deneensis.
In de zeeën van de jura
Op het einde van het perm vormden alle landmassa’s één supercontinent, Pangaea, te midden van één oceaan, Panthalassa. Maar tijdens de jura (203 tot 135 miljoen jaar geleden) viel Pangaea uiteen, waardoor de Atlantische Oceaan gevormd werd. Er ontstonden eveneens veel ondiepe warme zeeën. Daarin leefden koralen, tweekleppigen, belemnieten, ammonieten, schaaldieren, vissen, plesiosauriërs, ichthyosauriërs …
De zeelelies of crinoïden zijn, net als de zeesterren en de zee-egels stekelhuidigen. Ze bestaan uit een kalkachtige steel, waaraan beweeglijke armen zitten. Hiermee vangen ze algen, eencelligen, kleine geleedpotigen en larven van ongewervelden die in het water zweven. Er bestaan heel veel fossiele soorten, waaronder deze Seirocrinus subangularis: er groeiden hele ‘weiden’ op de zeebodem. Ze ontstonden in het cambrium, maar leden verschrikkelijk onder de belangrijkste uitsterving die de aarde gekend heeft. Op het einde van het perm, ongeveer 250 miljoen jaar geleden, verdwenen ongeveer 70 % van de soorten die op het land leefden en 95 % van die uit de zee.
Ware grootte: ongeveer 3 x 2 m
De ichthyosauriërs, waaronder deze Stenopterygius longifrons, hadden een spoelvormig lichaam (zoals bij een dolfijn), vier paddelpoten en een tot een vin omgevormde staart. Hiermee behoorden ze tot de best aan het water aangepaste reptielen. Zij en de plesiosauriërs waren tijdens de jura de schrik van de oceaan.
Ware grootte van de schedel: 40 cm lang
Veel nieuwe zoogdiersoorten in het eoceen
De eerste zoogdieren ontstonden op het einde van het trias, ongeveer 225 miljoen jaar geleden, tegelijkertijd met de dinosauriërs. Ze overleefden de massale uitsterving op het einde van het krijt, 65 miljoen jaar geleden (hierbij verdwenen 60 % van alle dier- en plantensoorten). En ze evolueerden verder: de moderne zoogdieren verschenen in de loop van het eoceen (55 tot 34 miljoen jaar geleden). In het begin van het eoceen werd het flink warmer op aarde: ongeveer 10 °C meer dan de huidige gemiddelde temperatuur! En zoals de fauna van Messel toont, werden de primitieve soorten geleidelijk aan vervangen door modernere vormen, die zich beter aanpasten en de concurrentie beter aankonden.
In Messel, bij Frankfurt in Duitsland, ligt een uitzonderlijke vindplaats. De hier ontdekte fossielen zijn 47 miljoen jaar oud. Ze zijn bovendien ongelooflijk talrijk, goed bewaard en verscheiden: insecten, kikkers, krokodillen, slangen, schildpadden, vogels … en ook veel zoogdieren. Hier zien we uitstekend hoe de primitieve in de moderne fauna overging. Zo lijken de slangen en de hagedissen er nogal primitief, terwijl sommige zoogdieren (vooral de vleermuizen) modernere kenmerken vertonen.
De vleermuizen van Messel leken al goed op hun huidige nichtjes, maar ze konden misschien nog geen echolocatie gebruiken. Hier: Palaeochiropteryx sp. (ware grootte: 7 cm hoog)
Dit plantenetend zoogdiertje, Kopidodon macrognathus, is uitgestorven. Het leefde in de bomen en bezat een weelderige ‘eekhoornstaart’, waarmee het vermoedelijk zijn evenwicht kon bewaren terwijl het van tak tot tak sprong. Dit exemplaar meet iets meer dan 70 cm, maar sommige van deze dieren werden soms wel 115 cm lang.
In Messel bevond zich 47 miljoen jaar geleden een tropisch of subtropisch meer. Het is dan ook niet verwonderlijk dat hier vissen, kikkers, salamanders, zoetwaterschildpadden (zoals deze Eopelobates wagneri) en zelfs krokodillen aan het licht komen!
Ware grootte: 8 cm hoog
Een van de in Messel opgegraven zoogdieren is deze prachtige Eurohippus messelensis. Dit dier is iets langer dan 50 cm en leefde in het woud. Het was verwant met de moderne paarden, maar had nog 4 vingers op elke voorpoot en 3 tenen op elke achterpoot (de huidige paardachtigen hebben er maar één per poot).
Video
Evolutie nu
De mens speelt een aanzienlijke rol in de evolutie van de huidige soorten: hij kruist ze, selecteert ze kunstmatig, creëert ze zelfs door in laboratoria door genetisch materiaal van andere soorten in te brengen. Hij kan ook op bepaalde populaties een belangrijke druk uitoefenen. Bij de industriële visvangst, bijvoorbeeld, blijven alleen de grote kabeljauwen in de netten achter. Kleine volwassen vissen krijgen dus meer kans om te ontsnappen en zich dus ook voort te planten. Resultaat: de genen die voor een klein formaat verantwoordelijk zijn, worden vaker doorgegeven en de kabeljauwen worden minder groot. Maar vandaag is de invloed van de mens vooral zichtbaar in het aantal soorten dat verdwijnt. Dit gebeurt rechtstreeks of onrechtstreeks: ontbossing, habitatvernietiging en -versnippering, ongebreidelde verstedelijking, uitputting van natuurlijke rijkdommen, vervuiling, klimaatverandering ... Hier, de bedreigde Siberische tijger.
De buidelwolf of Tasmaanse tijger is een Australisch buideldier. Neen, dat wás hij. Benjamin, het laatste exemplaar in gevangenschap, stierf op 7 september 1936 in de dierentuin van Hobart op Tasmanië.
Vooroordelen en onwetendheid in verband met zijn manier van leven bezegelden zijn lot. Hij moest wel gevaarlijk zijn voor de schapenteelt, want hij was een vleeseter, ging op jacht na zonsondergang en kon zijn muil héél wijd opensperren! Daarom ruimden ze hem, bij middel van premies, systematisch uit de weg. Het had anders kunnen zijn: hij was gemakkelijk te temmen.
Nieuwe variëteiten rozen, orchideeën, tulpen ... Botanici kennen wat van kunstmatige selectie: ze kiezen systematisch die exemplaren uit die één of meer gewenste kenmerken bezitten (kleur, geur, grootte, aantal bloemblaadjes, vorstbestendigheid ...). Ze kruisen ze steeds verder tot de nieuwe variëteit haar kenmerken van generatie tot generatie doorgeeft.
Wie dieren kweekt, zal voor individuen zorgen die vlugger lopen, zwaardere lasten trekken, meer melk produceren ... Bij koeien van het Belgische witblauw ras (foto) was de spierontwikkeling, en dus de kwaliteit van het vlees, van belang. Nu behoort bijna 45 % van de veestapel van het land tot dit runderras. Maar zonder de mens zou het niet overleven: door hun lichaamsbouw – zoals die precies door de kwekers bevorderd is – kunnen de meeste koeien niet zonder keizersnee kalven.
Wat brengt de toekomst?
De continenten blijven bewegen: Australië drijft naar Indonesië, Europa en Afrika komen steeds dichterbij en zullen ooit samengroeien. Een grote ijskap zal het noordelijk halfrond bedekken, waardoor over de hele planeet een droogte heerst. Fauna en flora zullen zich aan deze nieuwe omstandigheden moeten aanpassen, maar niemand weet hoe de dieren er over 50 miljoen jaar zullen uitzien … Die futuristische diersoorten werden door wetenschappers ‘uitgedacht’ op basis van evolutionaire modellen. Immers, de evolutie herhaalt zichzelf voortdurend. Kijkend naar het verleden kunnen wetenschappers dus een wetenschappelijk onderbouwde gok wagen over hoe het leven er in de toekomst zal uitzien …
Propellonectes russeli, de fictieve afstammeling van de noordelijke reuzenstormvogel (Macronectes halli), is aangepast aan een leven in het water. De vleugels zijn zo gereduceerd dat de vogel niet meer kan vliegen, maar dankzij de grote achterpoten en het gestroomlijnde lichaam is het dier een uitstekende zwemmer geworden. Lengte: 1 m
Met een massievere schoudergordel en kop, grotere en meer vooruitstekende knaagtanden zou de fictieve Corticochaeris gouldi een afstammeling kunnen zijn van de nu levende capybara (Hydrochoerus hydrochaeris). Zijn aanpassingen zouden het dier toelaten schors van bomen te stropen. Lengte: tot 2 meter
Ook voor de voskoesoe (Trichosurus vulpecula, een boombewonende buidelrat) werd een fictieve afstammeling uitgedacht: deze Trichopteryx dixoni, een vliegende buidelrat. Doorheen de evolutie werd zijn grijpstaart langer en elastischer en ontwikkelden er huidplooien tussen de poten. De buidelopening is aangepast aan het hangen in de bomen: met de opening naar de staart toe. Lengte: 1,5 meter, met de staart inbegrepen