De geschiedenis van ons museum

 

Een museum is niets zonder publiek.

 

De mensen die vandaag hun weg vinden naar ons museum zijn anders dan onze eerste bezoekers, zovele jaren geleden.  Ook ons Museum zelf is in al die jaren nagenoeg onherkenbaar veranderd. We blikken terug op hoe onze galerijen, tentoonstellingen en educatieve activiteiten door de jaren heen zijn gegroeid.

Ons museum maakte altijd al indruk op het publiek. Bezoekers van het Koninklijk Natuurhistorisch Museum vergaapten zich in 1846 aan exotische dieren, toen internationaal reizen nog uitsluitend was weggelegd voor rijke mensen. Het Museum bood hen de kans specimens te bewonderen die ze nooit in het wild zouden zien: een opgezette ijsbeer, een panter uit Java en exotische vissen op sterk water. Een gids van toen spreekt over ‘een rariteitenkabinet vol merkwaardige, intrigerende en fascinerende objecten’.

Naarmate de stukken in omvang toenamen werd het museum steeds meer gezien als een plaats om kennis op te doen. In 1875 opende het museum de deuren van twee nieuwe galerijen in het Paleis van Nassau voor de verzamelingen gewervelde diersoorten. Zo konden alle delen van de museumcollectie bezocht worden. Elk specimen was bovendien voorzien van een label en werd gesitueerd op geografische en geologische kaarten. De mensen zakten in groten getale af naar het Museum: ongeveer 100.000 bezoekers per jaar. Niet slecht, als je weet dat Brussel destijds slechts zo’n 170.000 inwoners telde.

De start van onze educatieve dienst

Aan het begin van de 20e eeuw veranderden de verwachtingen ten aanzien van musea. De aanstelling van Gustave Gilson als directeur in 1909 betekende een kantelmoment voor het Museum. Gilson was een zoöloog met een duidelijke visie op hoe museologie interesse kon wekken voor wetenschappen. Hij legde de basis van de educatieve dienst van het Museum,vanuit de overtuiging dat het publiek recht heeft op uitleg bij de betekenis en waarde van de getoonde specimens. Een labeltje bij elk exemplaar volstond volgens hem niet.

In de vroege jaren 1930 werd de educatieve dienst van het Museum opgericht, naar het voorbeeld van de Koninklijke Musea voor Schone Kunsten en de Koninklijke Musea voor Kunst en Geschiedenis. In het begin lag de nadruk vooral op rondleidingen voor klasgroepen. Beetje bij beetje ging de dienst ook een rol spelen in het uitgeven van tweetalige toelichtingen, bezoekersgidsen en publicaties voor het publiek. De educatieve dienst startte kort daarna met het organiseren van bijeenkomsten voor leerkrachten, natuurwandelingen voor volwassenen, radio-uitzendingen en educatieve info voor rondleidingen.

Een nieuwe aanpak, nieuwe mogelijkheden

In de jaren 1980 bedachten academici nieuwe manieren om het publiek warm te maken voor wetenschappen en dit zorgde voor een reeks nieuwe activiteiten. Er werden workshops opgezet om kinderen spelenderwijs te laten kennismaken met wetenschappelijk onderzoek en de natuur.

In diezelfde periode hadden economische en politieke verschuivingen een impact op de federale financiering. Het Museum moest zich dan ook tot de privésector wenden om nieuwe financieringsmogelijkheden aan te boren. Een samenwerking met de Generale Bank (vandaag BNP Paribas Fortis) in de vroege jaren 1980 zette de deur op een kier voor sponsoring van grote tentoonstellingen door bedrijven met aanzienlijk grotere budgetten.

Dit maakte het mogelijk exposities tot leven te wekken. In 1989 verwelkomde het Museum levensgrote bewegende dinosauriërs - van het Amerikaanse animatronicsbedrijf Dinamation International. Vier jaar vóór Jurassic Park in de zalen verscheen, telden we maar liefst 600.000 bezoekers per jaar, een enorme sprong in onze bezoekersaantallen.

Samenwerken met onze Europese buren

Ook de samenwerking met andere Europese musea kwam in een stroomversnelling. In 1989 werd ons Instituut stichtend lid van Ecsite, het Europees netwerk van wetenschapscentra en -musea. Alle Europese instellingen worstelden met dezelfde vragen: hoe ontwikkelen we kwaliteitsvolle, innovatieve en interactieve tentoonstellingen terwijl we moeten besparen, en hoe halen we het maximum uit onze collecties en expertisegebieden?

Het antwoord was samenwerking. We gingen in zee met Naturalis in Leiden en met het Muséum national d’Histoire naturelle in Parijs, voor een gezamenlijke tentoonstelling. In 2004 opende onze eerste coproductie de deuren: Fatal Attraction, over paringsrituelen in de dierenwereld. De vernissage kende een internationale opkomst en de tentoonstelling werd daarna ook verwelkomd door tal van buitenlandse musea.

Een nieuw tijdperk binnenstormen

De opkomst van multimedia- en digitale toepassingen in de jaren 90 en 2000 viel samen met een bloeiperiode voor het Museum. Onze tentoonstellingen en galerijen namen in aantal en omvang toe, en werden tegelijk interactiever. Touchscreens en mobiele technologieën openden nieuwe mogelijkheden om met onze bezoekers in contact te treden. Er is aandacht voor inclusie en het Museum past zijn programma aan om toegankelijkheid te vergroten voor een divers publiek.

Toen het Museum omwille van COVID-19 de deuren moest sluiten, wisten we snel ons online-aanbod aan te passen met een brede waaier aan podcasts, video’s en virtuele bezoeken. We werkten ook verder aan een sterke aanwezigheid op sociale media. Als we later in 2020 eindelijk de deuren weer konden opengooien, markeerde de opening van onze Galerij Levende Planeet een nieuwe mijlpaal in de geschiedenis van ons Museum. Voor het eerst kon het publiek alle zalen van het Museum bezoeken; nagenoeg alle informatie was in vier talen beschikbaar en tickets konden online gekocht worden. En hoewel het profiel van onze bezoekers blijft veranderen, hopen we één ding te bewaren: de zin van verwondering die elke bezoeker overvalt als hij voor de eerste keer door onze galerijen loopt.